Een tengere man, gekrompen en gegroeid door de tijd,
in volgorde van gestalte en lichaamsbeharing,
verward zoals de knopen van zijn hemd,
vroeg mij, met een verbazingwekkend zuivere stem, welk uur ik hem kon geven.
Ik antwoordde zes uur. Op de kop.
Hij vond het vreemd.
Ik vond het kunnen.
Juist vroeg hij hetzelfde aan iemand anders
en die zei vier uur.
Hij dacht zeker dat het nu nog maar vijf uur was
aan de lichten van het kantoor tegenover zijn huis te zien.
Hij wist precies wat er gebeurde.
Ze vergaderen en zitten aan hun bureau.
Er zijn geen leuke activiteiten,
volgens hem.
De straten waren donker,
gelukkig niet verlaten.
Hij zei dat mijn hond grote flaporen had
en dat ik ze daaraan moest ophangen.
Hij moest bulderlachen. Bulder de bulder.
Ik gaf een schamele, hortende ha ha ha ha, alsof ik ging niezen.
Tegen een andere voorbijganger
hoorde ik hem zeggen dat mijn hond grote flaporen had.
Hij lachte en draaide zich om,
maar de voorbijgangers lachten niet.
Ze keken me verontschuldigend aan
en ik kon niet anders dan meelachen
en voor een paar seconden
zijn wereld laten opengaan.
Comments